Principes van gedragsverandering
Wetenschappers maken onderscheid tussen aangeleerd en aangeboren gedrag. Het eerste kun je beïnvloeden door iemand erop aan te spreken, het tweede niet. Aangeleerd gedrag ontstaat in belangrijke mate door conditionering; er ontwikkelt zich een patroon tussen de mens, een prikkel uit de omgeving, bekrachtiging en gedrag. Zo ontstaat een (nieuwe) gewoonte en wordt het een automatisme.
De leerprincipes zijn door experimentele gedragsanalyse ontdekt en gebaseerd op twee gedragswetten uit een stroming binnen de psychologie, het behaviorisme. Twee leervormen staan hierbij centraal: klassiek en operant conditioneren. Bij klassieke conditionering gaat het om de betekenis die een situatie krijgt wanneer hij gekoppeld raakt aan een andere situatie: de ene prikkel wordt vervangen door een andere prikkel. Bij operante conditionering gaat het om de functie die gedrag kan krijgen als uitlokker voor een bepaalde situatie: de juiste reactie wordt geselecteerd als gevolg van een bepaalde prikkel.
Behaviorisme
Het behaviorisme is een stroming binnen de wetenschapsfilosofie die zich uitspreekt over het onderzoeksdomein en de onderzoeksmethoden van de psychologie. Psychologie wordt door het behaviorisme dan ook kortweg gedefinieerd als de wetenschappelijke studie van het gedrag. Behavioristen zijn van mening dat in de wetenschapsuitoefening de objectiviteit centraal moet staan. Al ons gedrag is het gevolg van externe factoren en al ons gedrag is dus objectief meetbaar, zo stelt het behaviorisme. De Amerikaanse psycholoog Watson was de grondlegger van het behaviorisme. Watson legde de nadruk op het waarneembaar (observeerbaar) gedrag en reacties van mensen in gegeven situaties, in plaats van op de innerlijke, mentale staat waarin mensen verkeren. Hij vond dat analyse van gedragingen en reacties de enige objectieve manier is om inzicht te verkrijgen in het menselijk doen en laten.
Het behaviorisme is dus gebaseerd op gedragsverandering door prikkels (stimuli) van buitenaf en is bekend van de experimenten die wetenschappers met dieren. In deze experimenten wordt dieren iets aangeleerd door conditionering. Conditionering is een verzamelnaam voor de manier waarop mensen of dieren leren zich aan te passen aan hun omgeving. In het behaviorisme staan twee leervormen centraal: klassiek conditioneren (bekend door Ivan Pavlov) en operant conditioneren (bekend door Burrhus Skinner).
Conditionering
Door twee prikkels steeds tegelijk te geven, gaat het individu naar verloop van tijd de ene prikkel met de andere associëren. Ook kan het individu worden beloond of gestraft, zodat degene de handeling gaat associëren met iets leuks of iets vervelends. Dit zijn allebei vormen van conditionering. Bij klassieke conditionering worden verbanden aangeleerd tussen gedrag en prikkels die daaraan voorafgaan. Operant conditioneren is het leren van verbanden tussen gedrag en de resultaten die daarop volgen. Bij deze leervorm wordt bepaald bewust gedrag bekrachtigd of juist bestraft.
Klassieke conditionering
Mensen die dieren kunstjes bijbrengen, weten dat je dieren van alles kunt aanleren en afleren door systematisch het gewenste gedrag te belonen en ongewenst gedrag te bestraffen. Deze leerprincipes worden ook op mensen toegepast. De basis voor de leerprincipes werd gelegd door de Russische fysioloog Ivan Pavlov, die Door natuurwetenschappelijke methode van het laboratorium gingen gebruiken om gedrag beter te begrijpen en te beïnvloeden Tijdens zijn onderzoek naar het gedrag van honden ontdekte hij de principes van de klassieke conditionering. Bij klassiek conditioneren wordt een prikkel, die een reactie oproept, tegelijk met een neutrale prikkel (die onder normale omstandigheden niet tot de reactie leidt) aangeboden. Dit gebeurt net zolang totdat de neutrale prikkel alleen uiteindelijk dezelfde reactie uitlokt. De neutrale prikkel raakt gekoppeld aan een bepaalde reflex of bepaald gevoel.
Tijdens het doen van onderzoek naar het zenuwstelsel en de spijsvertering bij honden, ontdekte Pavlov dat het aanmaken van speeksel bij de honden al plaatsvond voordat hij de honden eten gaf. Vervolgens deed hij verder onderzoek naar dit gegeven om te kijken of hij de honden onbewust kon aanleren om te kwijlen. Bekend is zijn experiment met de bel. Iedere keer als hij zijn hond voedsel gaf, liet hij enkele seconden daarvoor een bel afgaan. Eerst was de bel een neutrale prikkel dat geen enkel effect teweeg bracht op de speekselproductie van de hond. De bel had namelijk niets met voedsel te maken, het was een willekeurig geluid. Na verloop van tijd lokte niet alleen het eten, maar ook het geluid van de bel het kwijlen uit. Nadat hij een aantal keren de bel had laten rinkelen voordat hij het voedsel aan de hond gaf, begon het dier al te kwijlen als hij de bel hoorde. Pavlov ontdekte dat, door deze twee prikkels aan elkaar te verbinden (het geluid van een bel en het aanbieden van eten), deze prikkels ervoor zorgden dat zijn hond op een gegeven moment alleen al bij het geluid van de bel begon te kwijlen. De bel was het sein geworden dat er eten in aantocht was.
Bij de experimenten die Pavlov op dit gebied uitvoerde, bleek dat de reflex (het kwijlen) ook door andere prikkels (bijvoorbeeld het laten zien van een lege voerbak) uitgelokt kon worden wanneer het eten herhaaldelijk in verband gebracht werd met die andere prikkels.
In het dagelijks leven zien we voorbeelden van klassieke conditionering. Klassieke conditionering verklaart waarom we bijvoorbeeld zin krijgen in iets lekkers als we ’s avonds voor de televisie zitten. De televisie is niet langer meer een neutrale prikkel, maar een prikkel geworden die het beeld van voedsel oproept en zo honger uitlokt. De reclamewereld maakt ook gebruik van klassieke conditionering door in reclames producten te presenteren met beelden of muziek die positieve emoties uitlokken. Die positieve gevoelens zullen voortdurend door de consument aan het product gekoppeld worden. De consument zal hierdoor telkens een positief gevoel krijgen wanneer hij of zij het product in handen heeft en het dus graag willen hebben (Brysbaert, 2006).
Operante conditionering
Bij operante conditionering veranderen mensen en dieren het gedrag op basis van het gevolg van het gedrag. Het is een actieve leervorm, waarbij een verband wordt geleerd tussen eigen gedrag en effect. De kans op bepaald gedrag wordt bij operante conditionering in een bepaalde context vergroot door de daaropvolgend bekrachtigende gebeurtenis of prikkel, in de vorm van een beloning of een straf. Een beloning (een ‘reinforcer’) leidt ertoe dat het bewuste gedrag vaker vertoond zal worden, een straf leidt ertoe dat het bewuste gedrag minder vaak vertoond zal worden. Dit operant gedrag is spontaan van aard en wordt niet uitgelokt, in tegenstelling tot de reacties bij klassieke conditionering.
De Amerikaanse psycholoog Skinner is de grondlegger van operante conditionering. Bekend is zijn onderzoek met ratten. Hij liet ratten in een kooi met daarin een bepaalde hendel. Wanneer de ratten op de hendel drukten, werden ze beloond in de vorm van voedsel. Al snel leerden de ratten dat ze zo zelf invloed konden uitoefenen op de hoeveelheid voedsel die ze kregen en nam het drukken op de hendel aanmerkelijk toe.
Gedragswetenschappers, zoals Skinner, hebben aangetoond dat voor gedragsverandering altijd de drie volgende stappen nodig zijn:
- Corrigerend optreden kan ongewenst gedrag stoppen.
- Nieuw gedrag is alleen aan te leren door het positief te bekrachtigen.
- Gedrag afleren is alleen mogelijk door het te laten uitdoven, bijvoorbeeld door het te negeren.
De wetenschappers laten zien dat we vooral het gedrag dat we willen zien moeten benadrukken, niet het gedrag dat we niet willen zien. Ook heeft onderzoek van Skinner aangetoond dat beloning of waardering meer effect heeft als deze niet op vaste momenten wordt gegeven. Zo leert het ons bijvoorbeeld dat een compliment verrassend blijft.
Bronnen: wikispaces.com; wikepedia.org; ou.nl; ‘Aanspreken? Gewoon doen!’