1. De situatie observeren.
Wat zijn voor de desbetreffende (groep) medewerker(s) belangrijke activiteiten?
2. De diagnose
Een inschatting (score) maken van de mate waarin aan genoemde factoren wordt voldaan. De centrale vraag is hoe de desbetreffende persoon zelf deze drie voorwaarden ervaart. Bij elk van de drie factoren moeten de voor- en nadelen tegen elkaar worden afgewogen. Met behulp van het model worden de drie factoren meetbaar gemaakt. De waarden van deze zogenoemde Triade factoren worden met elkaar vermenigvuldigd om tot een T-score te komen. De T-score geeft een indruk van de mate waarin een bepaald gedrag X tegelijkertijd scoort op elk van de drie factoren: T-score = M (otivatie) x C (apaciteit) x G (elegenheid)
3. De (nul)meting.
Om de analyse van gedrag eenvoudig te houden wordt per Triade-factor een globale inschatting gemaakt van de indicatie of waarde van die factor met betrekking tot het specifieke gedrag waar het om gaat. De waarschijnlijkheid van bepaald gedrag wordt uitgedrukt in een cijfer tussen 0,0 en 1,0, waarbij 0,0 betekent dat het gedrag zeker niet zal plaatsvinden en een 1,0 dat het gedrag zeker wel zal plaatsvinden.
Voor alle drie de Triade factoren geldt dat deze een waarde kunnen hebben tussen 0,0 en 1,0. Poiesz stelt dat “als van gedrag X (…) sprake wil zijn, aan elk van de voorwaarden (lees: Triade factoren) op z’n minst tot op zekere hoogte moet zijn voldaan.” Ook benadrukt hij dat het noodzakelijk is de Triade factoren tegelijkertijd in beschouwing te nemen en niet ieder afzonderlijk.
Dat betekent dat wanneer één van de factoren laag scoort, de totale uitkomst laag zal zijn. In het geval dat de waarde op één van de factoren 0,0 is, zal het gedrag zeker niet plaatsvinden, hoe hoog de andere scores ook zijn. Wanneer alle factoren hoog zijn, of één van de factoren erg laag, is de uitkomst duidelijk. Is de verdeling minder duidelijk, dan kan het voorspellen lastiger zijn. Hoe groter de groep, hoe representatiever het resultaat. Ter ondersteuning kunnen de Triade-factoren op drie assen in een figuur weergegeven worden. De verschillende waarden kunnen worden aangegeven (M, C en G) en door deze met elkaar te verbinden wordt het volume, die de waarschijnlijkheid van het gedrag aangeeft, visueel gemaakt.
3. De analyse
Stimulerende of remmende factoren inzichtelijk maken. Een eerste gedegen analyse (nulmeting) levert een stevige basis voor de veranderaanpak op.Wat zijn de resultaten? Waar liggen verbeterpunten: op welke punten kan/kunnen de desbetreffende (groep) medewerker(s) dit zelf opvangen en/of welke ondersteuning heeft of hebben de desbetreffende medewerker(s) nodig (M, C en/of G)?
4. De interventie
Het benoemen en uitvoeren van een interventie. Vervolgens wordt en nieuwe inschatting van de Triade-factoren gemaakt en waar nodig andere interventies ingezet. Dit proces kan herhaald worden tot de gewenste gedragsverandering duurzaam is verankerd, waarbij gedurende het verandertraject regelmatig de factoren opnieuw geanalyseerd worden en zo nodig op geanticipeerd kan worden. Dit verhoogt de kans op de gewenste gedragsverandering.